Select Page

Download als PDF

Door Andy en Mark Lupker. Voorleesduur: rond de 75 minuten. Voor 5+

Hoofdstuk 1

KENNISMAKING MET DROEP

“Mark! Mark!”, riep Saskia zacht in Mark’s oor. Mark is haar broer van al bijna 9 jaar en sliep nog steeds heel diep. Ze wil dat hij wakker wordt, omdat ze hem iets wil vertellen. Zij is al bijna 6 jaar, maar ze weet dat haar broer sommige dingen beter weet dan zij en ze wil het hem nu vragen.

“Mark! Mark!” riep ze nu iets luider, terwijl ze een angstige blik wierp in de richting van de slaapkamer van haar ouders. Mark sliep nog steeds. Hij snurkte zelfs een beetje. Hij draaide zich in zijn slaap om, smakte wat met zijn lippen en liet toen een knoert van een scheet. Ze proestte het uit van het lachen en kneep hem hard in zijn neus. Mark was meteen klaarwakker en zat rechtop. Verontwaardigd zei hij: “Waarom knijp jij potverdikkeme in mijn neus? Zal ik jouw eens een flinke kleun geven, Saskia!” Hij begon zijn bed uit te klauteren om inderdaad te doen wat hij zei.
“Ssst”, fluisterde Saskia, “stil nou toch, het is midden in de nacht. Het is zelfs nog een beetje veel donker. Ik moet je iets laten zien. Kom mee naar mijn kamer.” Marks nieuwsgierigheid won het van zijn drift, zodat hij achter Saskia aan sloop. Voor het raam van haar kamer wees ze Mark op iets dat in de tuin stond. Eerst zag hij niets meer dan de tuintafel en de stoelen daar omheen.
“Ik zie niks”, zei hij een beetje geërgerd en kreeg veel zin om Saskia toch nog die kleun te verkopen, die ze tenslotte best verdiend had. Toen zag hij het ook. Een klein dik mannetje, dat midden in de tuin stond en naar boven keek. Hij wuifde naar ze met zijn kleine dikke armpjes en gebaarde ze naar beneden te komen.
“Ik zie een klein dik mannetje”, zei Mark nu.
“Dat was wat ik je wilde laten zien”, zei Saskia, “hij staat daar al een tijdje, maar ik dacht dat ik droomde”.
“Hij staat er echt” fluisterde Mark, ”Kom we kleden ons aan en maken een praatje met hem”.

Snel kleedden ze zich aan en slopen de trap af. Een beetje angstig keken ze door de achterdeur de tuin in. Het kereltje stond er nog steeds en lachte naar ze.
“Kom toch”, piepte het kereltje.
Ze openden de deur en liep langzaam op hem af. Het was inderdaad een klein mannetje dat daar stond. Hij was zeker niet groter dan het hoofd van Saskia. Hij had een kort wit baardje en glinsterende oogjes, die hen guitig aankeken boven een grote rode neus. Hij maakte een klein sprongetje van plezier, maakte een koprol en kwam met zijn beentjes in aanraking met de tuinstoelen. Dat gaf een kabaal, dat ver reikte in de stilte van de vroege ochtend. Geschrokken kroop hij onder de tuintafel. De kinderen keken hem vol verbazing aan.
Saskia begon te lachen en zei: “Wat ben jij een gek klein mannetje”. Mark lachte mee en keek onder de tuintafel. Hij reikte hem een hand en hielp hem onder de tafel vandaan.
“Dankjewel”, piepte het mannetje, “was me dat schrikken… Ik ben Droep.”
“Met z’n billen in de poep!”, rijmde Saskia.
“Ja, ja, piepte Droep, “Ik weet dat je goed kunt rijmen en daarom ben ik ook naar je toegestuurd. Ook Mark hebben we nodig om iets moois voor ons te tekenen. Willen jullie ons helpen, alsjeblieft?”
“Ik wil eerst weten, waarom je onze hulp nodig hebt?” zei Mark, die Droep nog eens nader bekeek en zich afvroeg waarom dit perse midden in de nacht moest gebeuren?
“Goed”, zei Droep, “laten we dan even op die tuinbank gaan zitten, dan zal ik dat aan jullie vertellen.” Mark en Saskia gingen op de tuinbank zitten. Droep, die nu eenmaal een stuk kleiner was dan de kinderen, nam een aanloop met de bedoeling op de bank te springen, maar dat liep anders dan hij gedacht had. Hij sprong omhoog, klauwde met zijn dikke handjes aan de bank, gleed van de bank af en bleef met zijn grote neus aan de bank hangen. Mark pakte hem beet en zette hem op de tafel, waar Droep puffend en zijn pijnlijke neus betastend op ging zitten.
“Luister naar mijn verhaal…”, sprak hij.

Hoofdstuk 2

HET VERHAAL VAN DROEP

Droep kuchte even en begon te vertellen:
“Het is een triest verhaal dat ik jullie moet vertellen. Het is niet anders, daarom zal ik hij het begin beginnen, Wij, kleine gekke dikke kereltjes, zoals Saskia me noemde, leven al heel lang op een prachtig eiland, midden in de zee. Er zijn veel bossen, mooie dieren en er groeit van alles dat we kunnen eten. We konden alles doen, waar we goed in waren. We werkten een paar uurtjes per dag om groenten en fruit te laten groeien. Als we vrij waren, dan zongen we liedjes, rijmden we er vrolijk op los en maakten we de mooiste tekeningen. Al 200 jaar hadden we een koning, die we zelf gekozen hadden. Hij mocht de baas zijn. Als we vonden dat hij het niet goed deed, dan vertelden we hem dat. En als hij het niet goed bleef doen, dan kozen wij gewoon een andere koning. De laatste koning is wel 200 jaar de baas gebleven, omdat hij een vrolijk en wijs man was. We waren echt gelukkig en we leefden gezellig met elkaar. Tot het gebeurde…”

“In ons dorp woonde ook een uitvinder, die altijd leuke dingen maakte, maar deze keer had hij iets gemaakt wat helemaal niet leuk was. Het was een ding van ijzer, dat een harde plof gaf als je ergens aan trok en dan kwam er een klein kogeltje uit, dat zomaar door iemand heen kon gaan! Bovendien was deze uitvinder niet vrolijk meer. Op een dag liep hij naar de koning en maakte hem zomaar dood met dat ijzeren ding en zei erbij dat hij voortaan de baas was. Niemand was het daarmee eens, maar niemand durfde wat te zeggen, omdat ze bang waren van dat ijzeren ding. Hierna gebeurde er allemaal verdrietige dingen. De uitvinder noemde zichzelf Koning Pruleet en zei dat niemand meer muziek en tekeningen mocht maken of mooie rijmpjes vertellen. Hij zei ook, dat alle mensjes in ons dorp met bruine ogen erg dom waren en moesten werken voor de mensen met groene ogen, die altijd heel slim waren. De mensjes met blauwe ogen werden soldaat of bediende, om zo de mensen met groene ogen te beschermen en te doen wat zij wilden. Koning Pruleet had zelf natuurlijk groene ogen…”

“Zo gaat het nu al vele jaren en het meest verdrietige van alles is, dat mensen met groene ogen echt denken dat ze slimmer zijn dan alle anderen. De mensen met blauwe ogen denken nu ook echt dat ze alleen maar kunnen doen wat de groenogen hen zeggen te doen, waarna ook de mensen met bruine ogen echt zijn gaan denken dat ze alleen maar met hun handen op het land kunnen werken en meer niet. Niemand tekent, maakt rijmpjes of muziek meer. De mensjes zijn gaan denken dat ze dat niet meer kunnen en ook nog dat het erg slecht is, omdat de Koning dat heeft gezegd. De groenogen zijn het helemaal eens met de koning, omdat zij een beetje bang voor hem zijn en ze, omdat ze groene ogen hebben, een lui en gemakkelijk leventje hebben. Alle anderen moeten immers voor ze werken en daarom voelen ze zich ook een beetje koning.”

Saskia keek naar de bedroefde ogen van Droep en het viel haar op dat ze hazelnoot bruin waren.

“Ik ben een oud mensje”, vervolgde Droep zijn verhaal. “Daarom weet ik nog hoe goed het vroeger was. Samen met andere oude mensjes, die zowel groene, blauwe als bruine ogen hebben praten we stiekem over die tijd. We hebben zelfs geprobeerd rijmpjes te maken, tekeningen en ook liedjes. We hebben het geprobeerd, maar we weten echt niet meer hoe dat moet. We geloven, dat als al de mensjes weer iets moois kunnen maken, dat we het weer net zo fijn krijgen als vroeger. Na lang nadenken hadden we een plan gemaakt. Dit plan hield in, dat ik de wereld in zou trekken en kinderen zou opzoeken, die ons willen helpen mooie dingen te maken en om weer gelukkig te worden. Als jullie ons willen helpen geloof ik dat zelfs koning Pruleet weer een goed mens wordt. Ik geloof namelijk dat hij betoverd is. Hoe en door wie weet ik niet, maar ik heb het idee dat als we weer mooie dingen maken, het vanzelf weer goed komt. Het eerste wat we moeten doen is de betovering verbreken. Doen jullie mee?”

Mark en Saskia knikten allebei van ja. Ze waren diep onder de indruk van het verhaal van Droep.

“Luister”, zei Droep, “morgenavond als jullie in bed liggen, dan sluit je je ogen en zegt zachtjes: ‘Wiep Wap Woep, kom maar Droep!
Dan verschijn ik in jullie droom en gaan we op weg naar het eiland. Het is wel gek hoor om in een droom te reizen, omdat er allemaal lastige en vreemde dingen kunnen gebeuren, maar anderzijds kun je in je droom alles bedenken om naar ons eiland te komen wat je maar wil. Als je eenmaal op het eiland bent, dan maak ik je weer echt wakker en kunnen we aan de slag! Het mooie van het droomreizen is, dat je lichaam gewoon in bed blijft liggen, terwijl je zelf heel ver weg kunt zijn. Ik zou zeggen: Tot morgenavond!” en weg was Droep.

Mark en Saskia keken elkaar aan en lachten, dat zal me een avontuur worden. Zachtjes liepen ze terug naar hun kamer en speelden daar nog wat, terwijl ze samen veel te fluisteren hadden. Ze hadden een heel echt geheim. Zie je nu wel, dat sprookjes ook in het echt kunnen bestaan!

Hoofdstuk 3

DROOMREIZEN

Ze lagen die avond vroeg in bed. De gehele dag hadden ze uitgekeken naar dit moment, waarop ze met Droep naar het eiland zullen reizen. Ze deden hun ogen dicht en fluisterden:

’Wiep Wap Woep, kom maar Droep!’

Eerst gebeurde er niets, maar toen voelden ze een licht gesuis in hun oren. Ze kregen het gevoel, alsof ze in een auto zaten, die heel snel optrok. Ze suisden een tijdje door een donkere nacht, waar zelfs geen ster te zien was. De kinderen vroegen zich af waar Droep nou bleef?

Saskia voelde als eerste, dat ze ergens tot stilstand was gekomen en tastte met haar hand in het rond en opende haar ogen. Ze zat op een grasveldje en de zon scheen volop. Ze was omringd met bomen en tussen die bomen zag ze een klein huisje staan. Ze liep er dansend heen en keek door de ramen naar binnen. Plotseling hoorde ze een beangstigend gelach. Ze keek op en zag een enge trol tussen de bomen staan, die zijn harige dikke armen naar haar uitstrekte. Saskia schrok hevig van die nare verschijning en wilde het op een lopen zetten, maar dat lukte niet. Met de allergrootste inspanning kon ze maar een heel klein stapje doen. Het leek wel of haar schoenen aan het gras zaten vastgeplakt. Ze zag de trol steeds dichterbij komen. Ze zag de lange nagels aan zijn handen en het snot dat uit zijn neus liep. Hij lachte op gorgelende toon, en mompelde iets in zichzelf. Saskia kon niet meer weglopen, ze keek omhoog naar de trol, die haar elk moment kon grijpen en ze voelde dat ze heel erg bang was…

Intussen zweefde ook Mark door de duisternis en opende zijn ogen op het moment dat hij stil stond. Hij keek om zich heen en hij zag dat hij midden in een bos stond, het was er donker. Mark dook snel weg achter een bosje, want hij hoorde enig geritsel in het struikgewas. Hij was net op tijd verdwenen, want daar kwamen twee mannen aangelopen, die een zware kist sjouwden. Op de plaats waar Mark zojuist stond, bleven de mannen staan en keken om zich heen. “Nou Fred”, zei de één. “Dit lijkt me wel een goede plek”. De ander gromde wat en begon te graven. Ze groeven een diepe kuil en zetten daar de kist in. Hierna gooiden ze de kuil weer vol aarde. De schep, die ze bij dit werk hadden gebruikt, verstopten ze achter een bosje en ze verdwenen. Mark wachtte tot de mannen ver genoeg waren weggelopen en sloop toen naar de plek waar de mannen de schep hadden verstopt. Hij pakte de schep en begon onmiddellijk te graven op de plaats waar de kist in de grond was gestopt. Mark zag echter niet, dat een paar boze ogen naar hem keken, De ogen waren van een afschuwelijk monster. Hij had een blauw groene kop met gele ogen en aan zijn kop zaten zes lange vangarmen. In plaats van een mond had dit monster een grote rode snavel met scherpe tanden. Langzaam kroop hij op Mark af, die niets vermoedend aan het graven was. Op het moment dat Mark opkeek en het monster zag, was het reeds te laat…

Droep zat achter de tuintafel in de achtertuin en keek naar boven naar de kamers van Mark en Saskia. Hij kneep zijn ogen dicht en dacht heel sterk aan beide kinderen. Hij hoorde ze zeggen:

‘Wiep, Wap, Woep, kom maar Droep!’

Hij stak zijn armpjes in de lucht en verdween met Mark en Saskia in dromenland. Hij zag ze beiden ver voor zich uit door de duisternis vliegen en hij zag ook dat ze allebei in het Hokus-Pokus-bos verdwenen. Hij schrok hiervan, omdat hij wist dat hij ze daar niet zo gemakkelijk kon vinden. Bovendien kende hij de gevaren in het bos. Droep landde op een open plek in het bos en ging direct op zoek naar Saskia en Mark. Hij riep hun namen, maar kreeg geen antwoord. Urenlang zocht Droep naar de kinderen, maar kon ze niet vinden. Droep werd erg ongerust. Je kon immers niet weten wat er allemaal in het bos kon gebeuren. In feite kon er alles gebeuren wat de kinderen zelf wilden dromen. Of, en dat is nog griezeliger: wat ze NIET wilden dromen!

Droep ging op een heuveltje zitten, sloot zijn ogen en dacht weer heel sterk aan Mark en Saskia. Zo probeerde hij zijn stem in de hoofden van de beide kinderen te laten klinken. Telkens weer herhaalde hij: “Mark, Saskia, als jullie me kunnen horen. Doe dan het volgende: je moet weten, dat alles wat je nu ziet en je misschien bang maakt, jij zelf droomt! Probeer je droom te veranderen en droom wat je wil, je zult zien dat jij de baas bent! Probeer te dromen van de grote open plek in het bos en kom daar heen, dan zie je mij”. Droep bleef dit herhalen en hoopte maar, dat de kinderen hem konden verstaan.

De trol was nu heel dicht bij Saskia. Hij kwijlde nu ook en Saskia voelde zijn stinkende adem in haar gezicht. Ze hoorde hem zeggen: “Ha, ha, daar heb ik je! Ik stop je in een klein kamertje en laat je lekker eten en als je dik genoeg bent, dan ga ik je opeten!” De trol pakte Saskia beet en nam haar mee naar zijn huisje, waar ze in een klein kamertje werd opgesloten. Ze huilde dikke tranen. Waar was Mark toch, en Droep? Ze zag een dikke poes langs haar raampje lopen en haar echt gemeen aankijken, “Wat een gemene kat”, zei ze, “ik wou dat die kat een bananenneus kreeg”. De kat kwam weer langs haar raampje en Saskia zag tot haar grote verbazing, dat de kat een grote gele bananenneus had gekregen. Ze lachte die gemene kat uit. “Krijg dan ook maar een komkommerstaart!”, riep ze uitgelaten. En ja hoor, de poes kreeg ook een komkommerstaart. Het was een heel gek gezicht. Plotseling verscheen de trol in de deuropening en zei: “Wat doe je allemaal, naar kind. Ik zal je dat allemaal wel eventjes afleren!” Hij liep langzaam op Saskia af.

Toen hoorde Saskia de vertrouwde stem van Droep in haar hoofd: “Probeer je droom te veranderen en droom wat je wilt! Je zult zien dat jij de baas bent!”. Saskia wist nu dat dat waar was, want de poes was ook veranderd toen ze dat wilde. De trol strekte zijn puistenarmen naar haar uit en opende alvast zijn mond om een grote hap te nemen. Snel riep Saskia: “Word nu maar een blauwe muis, stomme trol!”. De trol veranderde prompt in een blauwe muis. De poes met de bananenneus en de komkommerstaart vond het wel een lekker hapje en sprong er direct achteraan. Saskia liep vlug het huisje uit.

Het monster was groter dan een olifant en zijn vangarmen klemde al om het lichaam van Mark. Hij trok Mark naar zich toe en opende daarbij zijn afschuwelijke rode snavel en liet daarbij een luide boer. Mark voelde het angstzweet over zijn gezicht lopen. “Ik ga je opeten” zei het vreselijke monster. Het bracht zijn snavel vlak voor Marks gezicht. Plotseling hoorde ook hij de stem van Droep in zijn hoofd.

“Alles wat je nu ziet, droom jezelf. Als je het echt wil, dan verandert je droom.” Mark dacht er niet lang over na en droomde dat hij sterk was en een zwaard in zijn hand had. Dat gebeurde dan ook onmiddellijk. Mark gaf het monster een flinke klap met zijn zwaard op zijn snavel, waarop het monster met een schreeuw van schrik en pijn Mark even losliet. Dat was voldoende voor Mark om het monster weer opnieuw aan te vallen. Hij sloeg met zijn zwaard, net op het moment dat een vangarm hem weer wilde pakken, en hakte deze af. Het monster was nog lang niet uitgeschakeld, want het had nog 5 lange vangarmen over. Woest stormde het monster op Mark af. Snel stapte Mark een stukje achteruit, sprong naar de zijkant van het monster en sloeg hem in een klap 3 vangarmen af. Het monster pakte Mark echter stevig beet met de overige 2 vangarmen. Mark kon niets meer doen en keek angstig naar de boze ogen van het monster en vooral naar de grote opengesperde snavel met de scherpe tanden… Juist op dat moment verscheen Saskia en riep: “Monster, ik wil dat je Sinterklaas wordt”. En hop: daar stond Sinterklaas in plaats van het monster. Sinterklaas gaf de beide kinderen een letter van marsepein en reed op zijn paard het bos in. Saskia kon nog net horen dat het paard een harde scheet liet tussen zijn dikke billen. Nog wat nalachend aten ze hun letter op en gingen op weg naar de grote open plek in het bos.

Droep stond hen al op te wachten: “Gelukkig daar zijn jullie. Je hebt me dus verstaan. Het is gek hè, in Dromenland te reizen, want alles wat je ziet, dat droom je en je kunt hele gekke dingen dromen, zoals je wel gemerkt hebt.” Mark en Saskia knikten met hun hoofd. Dat was zeker waar en ze vertelden Droep wat hun was overkomen. Droep lachte erom en zei toen: “Kom we moeten nu echt proberen naar mijn eiland te komen. Omdat ik jullie niet weer kwijt wil raken, kunnen we beter met een groot vliegtuig naar de zee vliegen”.

En plotseling stond er een groot vliegtuig voor hun neus. Mark zou de piloot zijn, Saskia de stewardess, die voor lekkere hapjes en drankjes zou zorgen en Droep zou de navigator zijn. Een navigator is iemand die de weg weet. Spoedig stegen ze op en vlogen ze heel snel in de richting van de zee. Ademloos keken Saskia en Mark naar beneden. Dromenland bestond uit sprookjes, maar ook dingen waar ze bang voor waren. Gelukkig wisten ze nu hoe ze dit konden veranderen. Zij waren immers de baas van hun eigen dromen! Eigenlijk veel te snel zagen ze de zee al voor zich en maakte Mark een prachtige landing op het strand. Ze stapten uit en Mark en Saskia liepen direct naar de zee en doken in de golven. Het water was heerlijk warm. Ze doken onder en zagen allebei tegelijk een meisje op de bodem van de zee zitten. Het meisje huilde. Ze zwommen naar haar toe en zagen dat ze in plaats van benen een grote vissenstaart had.

“Dat moet vast een zeemeermin zijn!”, zei Mark tegen Saskia.
“Hallo?”, zei Saskia tegen de zeemeermin. “Waarom huil je zo, ben je gevallen?”
De zeemeermin keek op en lachte een beetje verdrietig naar haar:
“Nee, hoor. Ik ben niet gevallen. Wie zijn jullie?”

Mark en Saskia vertelden wie ze waren. Mark zag dat ze heel mooi was. “Dag Saskia en Mark, ik ben Elfi”, zei de zeemeermin. “En ik ben verdwaald. Ik hoor thuis in het zeeland van koning Neptunus. Ik was nieuwsgierig naar wat er nog meer in de zee bestond en daarom ben ik stiekem vertrokken. Nu kan ik het land niet meer terugvinden”. Ze begon weer te huilen. Mark en Saskia keken elkaar aan en zeiden: “Kom Elfi, wij zullen je wel helpen”.

Mark liet een hoog fluitend geluid uit zijn mond komen, dat een beetje leek op een sirene. Er gebeurde eerst helemaal niets, maar toen…

Het begon met een snerpend geluid in de verte. De zee kwam in beweging en een grote donkere wolk kwam op hen af. Het snerpende geluid werd sterker en plotseling wemelde de zee van de dolfijnen. Ze doken speels over elkaar heen en begonnen met hun snuit Mark en Saskia te kietelen. Ze gilden het uit van de pret en kietelden de dolfijnen terug, die steeds vrolijker werden. Saskia keek naar Elfi en zei tegen Mark: “Vergeet die arme zeemeermin nou niet”. Mark werd plotseling weer ernstig en riep de dolfijnen bij zich. Ze keken hem vol verwachting aan. Mark zei tegen de dolfijnen: “Luister even naar me. Deze zeemeermin is haar zeeland, het land van Neptunus kwijt. Kunnen jullie ons helpen zoeken?” Een grote dolfijn keek Mark ernstig aan en zei: “Ik ben Flipje de dolfijn, en we willen je graag helpen, maar haar land is een geheim land. Niemand weet precies waar het is. Het enige dat we weten is, is dat in de buurt van dat land een onzichtbare krab woont, die alles wat in zijn buurt komt met zijn grote scharen pakt en opeet. De krab leeft achter de grote rots in het deel van de zee waar het water pikzwart is…”

“Laten we alvast naar de grote rots zwemmen, dan zijn we in de buurt van het zwarte water en ook van zeeland. Dan zien we wel weer verder.” stelde Mark voor. De dolfijnen hingen zwijgend in het water. Ze waren echt bang om in de buurt van die krab te komen en vonden het idee maar niks. Elfi begon inmiddels weer te huilen, omdat ze begreep dat niemand haar durfde te helpen. Verdrietig keken Saskia en Mark elkaar aan en probeerden een oplossing te bedenken. “Ik denk dat ik een idee heb”, zei Mark. “Ik droom gewoon een rubber dolfijn, gevuld met lichtgevende verf, die zwemmen kan. Deze rubberen dolfijn, die we Nepper zullen noemen, zwemt voor jullie uit door het zwarte water, zodat het niet meer zo donker is.“ De dolfijnen snapte niet wat Mark precies van plan was. Een rubberen dolfijn kon de krab toch ook niet zien en zeker niet verslaan? “Vertrouw nou maar op ons!”, zei Mark en knipoogde stoer naar Elfi. Als dat maar goed gaat dacht Saskia…

Mark deed flink zijn best om Nepper het rubberen dolfijn er zo echt mogelijk uit te laten zien en droomde er tevens een klein motortje in, zodat hij snel kon zwemmen. Toen hij klaar was, gingen ze op pad naar de grote rots, een tochtje van zeker een paar uur. Onderweg keken ze hun ogen uit. Wat was de zee toch mooi. Toen ze bij de rots aankwamen zei Flipje de dolfijn: “Opgelet! Hierachter is het gedeelte van de zee, waar we nooit komen. Je ziet dat hier ook geen vis zwemt. Het water is hier erg donker!”

Langzaam zwommen Mark, Saskia, Elfi en Flip de dolfijn verder. De andere dolfijnen waren achter gebleven, omdat ze te bang waren voor het donkere water. Vol spanning keken ze naar Nepper die in het donkere water gelukkig nog goed te zien was. Het was griezelig stil. Plotseling zagen ze Nepper woest van links naar rechts bewegen. Dat moest de onzichtbare krab zijn. Ze hielden hun adem in. Nepper begon nu wild van boven naar beneden te bewegen. De krab was blijkbaar druk in gevecht met de rubberen dolfijn! Plotseling spoot de verf uit de lekke Nepper en veranderde de donkere zee in een geel en helder licht. De krab werd overspoten met de verf en was nu goed zichtbaar voor iedereen. Het was een geweldig gezicht: een lichtgevende krab, zo hoog als een huis, woedend knipperend met zijn ogen tegen het felle licht. In zijn scharen lag de platte, slappe Nepper. Het plan van Mark was gelukt! Maar wat nu?

Saskia zwom naar de grote krab toe en zei: “Luister grote krab, ik wil dat je een lieve en goede krab bent, die van alle mensen en dieren houdt en niemand meer bang maakt.” De ogen van de krab keken eerst woedend naar de kinderen, zijn grote scharen zwaaiden al hun kant op. Toen veranderden zijn ogen en keek heel vriendelijk naar hen. Hij zei: “Ik weet niet hoe je dit voor elkaar hebt gekregen, klein meisje, maar ik voel me blij en gelukkig. Ik wil niemand meer pijn doen of opeten. Ik wil graag vrienden hebben. Ik ben het alleen zijn zat. Komen jullie mijn huisje binnen en wees niet bang.” Vol verbazing keken Elfi en Flipje de dolfijn naar de veranderde krab. Hij was nog steeds groot, maar er ging nu iets goeds en vriendelijks van uit. Ze waren niet bang meer. Ze gingen samen met Mark en Saskia het enorme huis van de krab binnen. De krab vertelde, dat hij zeeland van koning Neptunus beschermde tegen indringers, maar hij was zolang alleen geweest dat hij erg naar en vervelend was geworden. Iedereen was bang voor hem. Ook koning Neptunus. Dankzij Saskia was hij weer vrolijk en goed geworden. Hij had weer veel zin om met de andere dieren te spelen. Deze donkere plek moest weer worden gevuld met licht en vol spelende vissen en zeemeerminnen.

“Hoe komen we nu naar het zeeland van Neptunus?” vroeg Mark een beetje ongeduldig en knipoogde opnieuw naar Elfi. Saskia zag dat Elfi een beetje begon te blozen. De krab wees met zijn gigantische schaar naar een klein deurtje: “Dat is de ingang van zeeland kinderen!”. Elfi zwom een gat in de zee van blijdschap en gingen meteen naar binnen. Aan de andere kant van het deurtje was een grote stad, waar heel veel zeemeerminnen en zeemeermannen woonden. Onder gejuich van allemaal werden ze naar koning Neptunus gebracht.

Koning Neptunus zat op zijn troon met zijn staart te zwaaien van vreugde: “Ik heb alles gehoord wat jullie voor deze ondeugende zeemeermin hebben gedaan. Ik ben jullie er dankbaar voor. Ik geef jullie een schelp, een heel bijzondere schelp. Als jullie ooit hulp nodig hebben, loop dan naar de zee en roep mij in de schelp.” Mark borg de schelp op in zijn broekzak. Vervolgens aten en dronken ze nog wat bij de koning. In de stad werd volop feest gevierd, omdat iedereen blij was met Elfi’s terugkeer, maar ook dat de krab niet meer gevaarlijk was. Na een dolle avond, werd het tijd om afscheid te nemen. Elfi bracht ze terug naar het deurtje, waar ze de zee weer konden bereiken. Ze bedankte hen beiden en Mark kreeg van haar een zoen op allebei zijn wangen. Hij kleurde er van. Ze zwommen het deurtje door en zagen de reusachtige krab druk spelen met de dolfijnen. De krab liet Mark en Saskia op zijn rug glijbaantje spelen. De zee was niet donker meer en er zwommen heel veel vissen en andere dieren. Ze keken naar de spelende dolfijnen, toen ze de stem van Droep in hun hoofd hoorde roepen: “Saskia en Mark, waar zijn jullie nu? We moeten op weg gaan.” Mark en Saskia waren bijna vergeten waarvoor ze waren gekomen en zwaaiden naar de dieren in de zee en zwommen weer terug naar het strand, waar Droep ongeduldig op hun stond te wachten. “Genoeg gespeeld kinderen!”, zei Droep een klein beetje geïrriteerd, “het laatste deel van de droomreis doen we met deze onderzeeboot!”. Saskia en Mark stapten direct in en ze gingen snel op weg.

Hoofdstuk 4

HET EILAND

Ze voeren een tijdje onder water, waar de onderwater wereld langzaam voor hun ogen voorbij trok. Ze zag de meest rare vissen, maar ook dolfijnen die vrolijk aan het spelen waren in het water.

“Opgepast nu”, zei Droep, “We naderen mijn eiland. Helaas kunnen jullie eiland niet zien als je nog droomt… Dus moet ik jullie eerst wakker maken.” Droep klapte 3 keer in zijn kleine handjes, draaide 5 x rond, verloor zijn evenwicht en viel met zijn dikke neus tegen de vloer van de onderzeeboot. Mark en Saskia moesten hard lachen, maar merkten toen dat hun zicht wazig begon te worden en de droomwereld langzaam veranderde in werkelijkheid.

“Jullie moeten nu extra voorzichtig zijn” zei Droep die weer overeind kroop en over zijn pijnlijke neus aaide. “Alles is nu weer echt en geen droom meer! Je kunt dingen dus niet zomaar meer veranderen”.

Dat vonden Saskia en Mark wel jammer, ze vonden het maar al te leuk. Maar ze wilde natuurlijk ook graag het eiland van Droep kunnen zien. Ze keken opnieuw naar buiten en zagen nu een reusachtige bergwand. “Dat moet het eiland zijn!”, riep Saskia direct. Ze voeren langs de bergwand en zagen toen een opening, waar ze naar binnen gleden. Droep stuurde de boot weer naar de oppervlakte en legde deze aan bij een steiger.

Toen ze uitstapten zagen ze dat ze in een grot waren aangekomen, die verlicht werd door fakkels met allerlei verschillende kleurtjes. Langs de kant stonden rijen kleine dikke kereltjes en vrouwtjes naar hen te kijken. Ze leken allemaal een beetje op Droep vond Mark. Nadat ze iedereen een hand hadden gegeven, liepen ze door naar een grote kamer, waar ze gingen zitten. Een klein dik mannetje met grote bruine ogen ging weer staan en zei: “We zijn blij dat jullie gekomen zijn. Droep heeft veel over jullie verteld!” “We hopen echt dat jullie ons kunnen leren om weer mooie dingen te maken, hard te lachen en weer gelukkig te zijn”, riep een vrouwtje met mooie grijs bruine ogen. Weer een ander vroeg aan Saskia: “Wil jij proberen iets te rijmen? Het is zo lang geleden, dat ik een versje of een rijmpje heb gehoord?”. “Ja hoor”, zei Saskia en ze begon:

In onze tuin zat zoals je weet,
Onze Droep met z’n dikke reet
En weet je wat hij in de tuin deed
Hij liet een hele dikke scheet
Snel liep hij naar de stoep
Je kent hem wel die gekke Droep
Hij struikelde en viel met z’n grote neus in de poep!

Het bleef even stil, toen Saskia uitgesproken was. Mark zei nog: “Moet dat nou, zo’n vies rijmpje?”. Droep wist niet of hij het rijmpje erg kon waarderen. De mannetjes en vrouwtjes keken Saskia aan en hun ogen begonnen te schitteren. Hun mondhoeken krulde omhoog en weldra bulderden ze van het lachen. De tranen stroomden over hun wangen van de pret. “Droep in de poep hahaha!” De berg schudde van het gelach. Ze kwamen niet meer bij. Droep was de enige die er niet om kon lachen, maar genoot toch van al dat leedvermaak. Wat was het lang geleden dat ze gelachen hadden!

Het geluid van hun luide gelach kaatste tegen de wanden van de grot en ging door de gang naar buiten. De soldaten van de uitvinder, de gemene Koning Pruleet hoorden het nu ook. Lachen was ten strengste verboden op het eiland. Ze riepen snel de andere soldaten bij elkaar en ze liepen de grot in, waar het lachen nog steeds niet bedaard was. In de grote kamer werd iedereen meteen stil en keek iedereen geschrokken en angstig.
“Allemaal meekomen. Jullie zijn gevangen!” zeiden de soldaten en keken met hun donkerblauwe ogen naar het bonte gezelschap.

Ze werden weggevoerd en in de gevangenis van koning Pruleet gegooid. Daar zaten ze nu verdrietig bij elkaar. Het was allemaal mislukt. Het was heerlijk om weer te kunnen lachen, dat wel, maar ze hadden zo hard gelachen, dat ze zichzelf hadden verraden. Droep vroeg snel aan Mark of hij niet iets moois zou kunnen tekenen, zodat ze zich niet meer zo verdrietig hoefde te voelen. Mark voelde een krijtje in zijn zak en tekende op de muur een prachtige tekening van Droep die met zijn neus in de poep zat … Vol bewondering en ontzag keken de kereltjes naar deze tekening. Zoiets moois en grappigs hadden ze nog nooit gezien. Sommige begonnen weer zachtjes te grinniken. Plotseling hoorden ze voetstappen in de gang. Koning Pruleet verscheen met een paar soldaten voor de tralies van de gevangenis. “Opgepast! Hij heeft het ijzeren ding, waar met een knal een kogeltje uitkomt bij zich!” fluisterde Mark. Met zijn heldere groene ogen keek hij in het rond en lachte gemeen naar ze en sprak luid: “Jullie wilden iedereen weer blij en gelukkig maken. Dat is niet gelukt. Dat walgelijke gelach van jullie zal ik jullie wel afleren.” Hij keek de gevangenis rond en zag toen de tekening op de muur. Zijn groene ogen begonnen spontaan te tranen en hij stampvoette van woedde. Snel beschermde hij zijn ogen met zijn handen, alsof de tekening hem pijn deed. “Maak nu snel een rijmpje, Saskia”, fluisterde Droep. Saskia begon weer vluchtig te rijmen:

Oh die koning Pruleet
Wist niet wat hij deed
Met je dikke kont
Lachen is toch gezond
Kom toch bij ons in de kring
En kijk naar deze prachtige tekening

De koning schreeuwde het uit. Met zijn ogen stevig dicht hield hij nu zijn handen voor zijn oren. “Hou op, hou op. Ik kan dat niet verdragen…”

Mark en Saskia begonnen inmiddels luidkeels te zingen. “Hou op! Hou op! Nu hoor ik weer en zie ik weer de dingen waar ik zelf veel van hield.”, jammerde de arme koning: “Ik wil niet gemeen zijn, maar toch kan ik niet anders… Het is allemaal de schuld van die nare heks… “ Mark begon koning Pruleet na te tekenen op de gevangenis muur. De dikke mannetjes en vrouwtjes hadden ondertussen weer de slappe lach gekregen. Saskia bleef hard en vals door zingen, terwijl Droep snel richting de rood aangelopen koning liep. “Waar woont die boze heks?” vroeg Droep door de tralies aan de koning. “De heks woont in een huisje bij de zee. Help me, die betovering te doorbreken.” Schreeuwde koning Pruleet en rende toen luid schreeuwend en huilend weg.

“Hij is inderdaad betoverd”, zei Droep toen iedereen weer bijgekomen was van al dat gelach, “door de tekening en het rijmen en zingen hebben jullie de betovering een beetje doorbroken. Hij vertelde van een boze heks, die moeten we zien te vinden. Nu de koning geen tekeningen meer ziet en rijmpjes hoort, zal hij weer helemaal betoverd zijn. We moeten proberen uit deze gevangenis te komen.”

Ze onderzochten de ruimte en het was Saskia, die een luik in de vloer ontdekte. Er zat een ring aan de luik. Samen met enkele mannetjes trok Mark aan het luik en het ging piepend en krakend omhoog. Ze keken in het gat en zagen een trap, die naar beneden voerde naar een donkere gang. Ze liepen het trappetje af en sloten het luik boven hun hoofd. De gang was zeer donker. Met hun armen ter bescherming voor zich liepen ze stap voor stap de gang door. De gang maakte een bocht en in de verte zagen ze een lichtpuntje. Daar liepen ze heen. Ze kwamen in een grotere ruimte terecht, waar ze het geluid van de zee konden horen. Er was een opening in deze ruimte waar ze het buitenlicht zagen. Droep wilde er door heen kruipen, maar plotseling viel er een traliewerk voor. Ze hoorden een geluid achter zich en zagen dat voor de opening, waar ze zojuist door waren gekomen, ook tralies naar beneden vielen. Ze waren weer opgesloten.

Hoofdstuk 5

DE HEKS

Zwijgend keken ze door het traliewerk naar buiten. Wat moesten ze nu? Plotseling hoorden ze een schelle stem: “Ha, ha! Ik heb jullie gevangen genomen! Jullie zijn veel te gevaarlijk met al jullie rijmpjes en tekeningen. Dus moeten jullie dood. Over een paar uurtjes zal de zee in deze kamer stromen en zullen jullie allemaal verdrinken.”

“Dat was de heks!” merkte Mark op. Maar was het waar wat de heks had gezegd? Op dat moment kwam het water met grote golven de ruimte binnen. Het werd nu echt gevaarlijk. Angstig stonden ze bij elkaar, waren ze nog maar in dromenland, dan zouden ze alles direct veranderen! Het water stond al tot aan hun middel. Wat konden ze nu nog doen. Was dit het einde van hun avontuur? Mark voelde in zijn zak en vond daar de schelp, die hij van koning Neptunus had gekregen. Maar natuurlijk, dat was het. Hij sprak in de schelp en vertelde wat er gebeurd was. De schelp gaf geen antwoord. lukte dit wel? Angstig wachtte ze af, terwijl het water steeds hoger steeg.

Het water was inmiddels al tot aan hun schouders gestegen. Alle dikke mannetjes en vrouwtjes moesten op Marks en Saskia’s hoofd gaan staan om niet te verdrinken! Na een half uur hoorde ze een geluid. Ze keken omhoog en zagen een paar enorme scharen verschijnen, die zonder problemen de tralies doorknipten. Snel lieten ze zich door de opening glijden en zagen nog net de grote krab in de zee verdwijnen. “Dank je wel, Koning Neptunus”, zei Mark in de schelp. Er kwam geen antwoord, maar Mark wist nu dat hij het gehoord had.

Ze zagen in de duinen een klein huisje staan, waar rook uit de schoorsteen kwam. Ze slopen er naar toe en zagen door de ramen de boze heks zitten. Zij lachte gemeen en hoorde haar zeggen: “Dat lukt mooi allemaal. Veronderstel, dat ze deze glazen bol hadden gevonden en in de zee hadden gegooid, dan was de betovering van koning Pruleet voor altijd verbroken en dan zou iedereen misschien weer gaan tekenen of misselijke en walgelijke rijmpjes of liedjes maken…”.

Mark kreeg een idee en zei tegen Saskia: “We moeten die boze heks uit haar huisje zien te lokken. Als jij nu op die duin daar een lied gaat zingen, komt ze vanzelf naar je toe. Zorg er wel voor dat ze je niet te pakken krijgt, ren naar het strand met de heks achter je aan. “Tegen Droep zei Mark: “Maak jij met de andere mannetjes en vrouwtjes een diepe valkuil.” Het was een goed idee. Droep ging meteen aan het werk en toen hij klaar was, stak hij zijn duim naar Mark omhoog. Mark gaf Saskia een teken en zei begon te zingen:

Oude gekke heks, geloof het heus
Ik pak je zo bij je bij kromme neus
Dan ben ik verdwenen
Dus lopen met je kromme benen
Je mag het heus wel weten
Je krijgt 20 dikke vieze scheten

Mark zag de boze heks opveren en het huisje uitlopen. Zij zag Saskia en riep: “Akelig kind. Ik zal je pakken en dan verander ik je in een spin of een kikker”. De heks rende achter Saskia aan, die in de richting van het strand liep, waar de valkuil wachtte. Mark sloop inmiddels het huisje in en pakte de glazen bol. Hij keek erin en zag de boze koning Pruleet op zijn troon zitten. “Wat zei ze ook alweer”, mompelde Mark, “de bol in de zee gooien en de betovering is verbroken.”

Hij liep met de bol naar het strand, waar hij Saskia druk zag hollen en de heks achter haar aan. Ze was nu bijna bij de valkuil, maar de heks had haar nu bijna te pakken. Zij strekte haar hand uit om Saskia in haar nek te pakken. Saskia, wist dat de valkuil nu vlak voor haar was en sprong er met een grote boog over heen. De heks niet en viel in de kuil. Zij schreeuwde en schold vreselijk. Droep en de andere mannetjes en vrouwtjes kwamen uit hun schuilplaats en dansten vrolijk om de kuil. Mark naderde met de bol in zijn handen. Hij liet de heks de bol zien en zei: “Lelijke heks. Deze bol gooi ik in de zee.” De heks smeekte Mark dat niet te doen. Zij beloofde Mark alles wat hij graag wilde hebben: heel veel speelgoed en snoep kon hij van haar krijgen. Mark twijfelde even keek naar zijn zusje. “Niks ervan!”, schudde Saskia afkeurend en nog buiten adem. Mark keek weer naar de heks: “Ik wil niks hebben van mensen die andere mensen ongelukkig maken.” Hij pakte de bol en wierp hem in zee. Toen de bol de zee raakte verscheen er een paarse wolk, die boven de zee bleef drijven en daarna naar het strand dreef. De paarse wolk bleef boven de valkuil hangen. De heks keek er angstig naar. Er kwam een stem uit de wolk, die zei: “Je hebt alles laten mislukken stomme heks. Ik neem je mee. Hier mag jij nooit meer komen.” De wolk verdween in de kuil en plots was de heks ook weg.

Droep stapte op Mark en Saskia af en zei: “Ik wist dat jullie mooie dingen konden maken, maar dat jullie beiden zo moedig zouden zijn, dat vind ik heel knap. Dank jullie wel.” “Wie was dat in die wolk?” vroeg Saskia aan Droep.
”Geen idee” antwoordde Droep. “Maar ik heb zo het idee dat we die nog wel een keertje tegen gaan komen. Maar voor nu zijn we blij en gelukkig dat de heks is verdwenen!” “Zo is dat!” riep Mark tevreden. “Nog één ding” vroeg Droep aan de kinderen : “willen jullie ons leren mooie dingen te maken en hoe je weer moet lachen?”

Dat deden ze. Meester Mark en juffrouw Saskia leerden de mannetjes en vrouwtjes op het eiland alles wat ze zelf wisten. De scholen waar Mark en Saskia les gaven waren erg gezellig en er werd heel wat af gelachen. Ze vertelden de mensen ook, dat het helemaal niet belangrijk is welke kleur ogen je hebt, want iedereen is gelijk. Als je maar gelukkig bent met elkaar!

Koning Pruleet mocht koning blijven, omdat hij er ook niets aan kon doen dat hij betoverd was. Hij werd een hele goeie koning. Het ijzeren ding, waar met een knal een kogeltje uitkomt heeft hij kapot gemaakt en weggegooid.
Na een poosje kwam de dag weer dat Mark en Saskia naar huis moesten, tenslotte moesten zij zelf ook weer naar school. Ze beloofden de kleine dikke mannetjes en vrouwtjes, dat als ze weer een boel geleerd hadden, ze weer langs zouden komen. Droep en Koning Pruleet zeiden dat ze altijd langs mochten komen, als ze daar zin in hadden.

Wiep Wap Wuis, terug naar huis!‘, riepen de kinderen in koor.

Mark en Saskia werden thuis in bed wakker en ze wisten eigenlijk niet of ze nu gedroomd hadden of dat het allemaal echt gebeurd was.

Wat denk jij?

EINDE